WERKPAKKET 1 – Modernisering van de Belgische onderhoudsverplichtingen tussen familieleden
De gemeenrechtelijke familiale onderhoudsplicht (art. 205 – 211 van het Burgerlijk Wetboek) is opgebouwd op basis van een normatieve solidariteit waarbij de rechter enkel kijkt naar juridische verwantschap en draagkracht, maar geen rekening houdt met de actuele of historische relatie tussen de partijen. In de huidige familiale context wordt echter een groter belang gehecht aan gevoelens van persoonlijke affectie en verbondenheid. Dit werkpakket heeft tot doel om de onderhoudsverplichting tussen familieleden te moderniseren door, op basis van empirische data, op zoek te gaan naar nieuwe wettelijke grondslagen. Hierbij wordt een nieuw evenwicht tot stand gebracht tussen familiale solidariteit en overheidssteun.
WERKPAKKET 2 – Doing Family 2.0
In werkpakket 2 onderzoeken we vanuit psychologische hoek de sociale complexiteiten binnen een diversiteit aan moderne gezinnen. We gaan ervan uit dat wat als een gezin gezien wordt, afhankelijk is van het tijdperk en de cultuur waarin het zich bevindt. In onze huidige maatschappij zien we een steeds grotere diversiteit aan gezinssoorten (e.g., nieuwsamengestelde gezinnen, eenoudergezinnen, holebigezinnen, adoptiegezinnen en pleeggezinnen). In onze zoektocht naar antwoorden op wat een gezin vandaag ‘een gezin’ maakt, vertrekken wij daarom niet vanuit een definitie van gezinnen die louter gebaseerd is op biologische banden. Wij vertrekken vanuit de benadering van ‘doing family’: hoe worden gezinnen gezinnen als bloedbanden ontbreken? We gaan er met andere woorden vanuit dat gezinnen niet zomaar vastliggen, maar op een dagelijkse basis bedreven worden. Vaak onbewust onderhandelen gezinsleden elke dag opnieuw over de betekenis van hun gezin. Het zijn precies die processen en dynamieken waar wij ons over buigen. Welke invloed hebben gezinsleden op elkaar? In welke mate hebben gezinsleden het gevoel ertoe te doen in een gezin? Ook intrafamiliale solidariteit wordt op deze manier benaderd. Wij onderzoeken de factoren die ervoor zorgen dat gezinsleden solidair zijn met elkaar en hoe dat precies in zijn werk gaat. Wie steunt wie en waarom?
Uiteraard gebeurt dat niet in een vacuüm: de manier waarop gezinnen zich vormen en solidariteit zich uit, wordt beïnvloed door sociale verwachtingen en rolpatronen. Aangezien die verwachtingen niet altijd even duidelijk zijn voor postmoderne gezinnen, komen de processen die een gezin funderen meer op de voorgrond te staan. Het is onze doelstelling om die processen en dynamieken via innovatieve statistische modellen te gaan identificeren. Daarvoor maken wij gebruik van het Social Relations Model. Dat laat ons toe om familiedynamieken te ontwarren in informatie over aparte gezinsleden (bvb. worden stiefouders over het algemeen als solidair gezien?), unieke relaties (bvb. worden stiefouder-kindrelaties gekenmerkt door solidariteit?), familiekenmerken (bvb is er een algemeen gezinsklimaat van solidariteit?) en wederkerigheden (bvb. als een stiefouder niet veel solidariteit ervaart van een ander gezinslid, toont de stiefouder dan zelf ook weinig solidariteit?). Vervolgens wordt het verkregen inzicht in intrafamiliale solidariteit vertaald naar het werkveld, met als doel professionals bij te staan in het werken met gezinnen.
WERKPAKKET 3- Opwaartse sociale steun in complexe familiesituaties
Opwaartse solidariteit van (volwassen) kinderen naar hun ouders toe staat onder druk binnen de Family 2.0 die zich laat kenmerken door een verhoogde complexiteit. Daardoor is zorg niet langer iets dat louter binnen de familiegrenzen georganiseerd wordt. In werkpakket 3 gaan we op zoek naar oplossingen voor de behoefte aan sociale steun gevonden kunnen worden binnen eenzelfde generatie (= intragenerationele solidariteit), alsook tussen verschillende generaties (= intergenerationele solidariteit). Specifieke focuspunten binnen werkpakket 3 zijn het eenzaamheidsvraagstuk van ouderen in complexe familiesituaties en de mogelijkheden van collectieve woongemeenschappen als beleidsinterventie.
WERKPAKKET 4 – Opwaartse financiële steun in complexe familiesituaties
Het gemiddeld netto maandelijks pensioen in België ligt tussen de € 1300 en € 1500 euro, terwijl de gemiddelde verblijfskosten per maand in een woonzorgvoorziening € 2200 euro bedragen (inclusief bijkomende kosten zoals medische kosten, zakgeld etc.). Ouderen die de stap maken naar een woonzorgvoorziening of de verblijfskosten niet meer kunnen betalen met hun eigen middelen hebben financiële hulp nodig. Er heerst onduidelijkheid bij senioren en hun kinderen wie moet bijpassen. Elk OCMW in Vlaanderen heeft zijn eigen beleid rond de financiële steun in zorgkosten én oefenen hun verhaalrecht inzake onderhoudsplicht verschillend uit. Dit resulteert in verschillende behandelingen van cliënten en hun familieleden afhankelijk van de regio. Ook de communicatie hieromtrent is verschillend.
Vanuit de wet (gemeenrechtelijke familiale onderhoudsplicht) kunnen OCMW ’s enkel de financiële steun terugvorderen bij kinderen met een juridisch vastgestelde oorspronkelijke afstammingsband. Deze wet is verouderd en houdt geen rekening met nieuwe en meer complexere familie situaties of constellaties. Aan de hand van empirische data bestuderen we cases inzake financiële steun en bieden alternatieven voor het standaard protocol en communicatie die rekening houden met de huidige familiale context. Daarnaast zal een bewustmakingscampagne verspreid over Vlaanderen de bevolking (gericht op ouderen en hun familieleden) beter informeren over hun rechten en zo het verminderen van aanvragen rond zorgkosten die niet in aanmerking komen voor financiële steun door het OCMW. We hebben een nauwe samenwerking met werkpakket 1 en werkpakket 3, waarin we de co-existentie van sociale & financiële steun onderzoeken.
WERKPAKKET 5 – Naar een eerlijke verdeling van ouderhoudsgelden
Werkpakket 5 behandelt een onderbelicht luik in het debat rond de objectivering van de berekening van onderhoudsbijdragen voor kinderen: het gevoel van eerlijkheid. Voorbij (of beter: bovenop) mathematisch correcte berekeningen, is het van belang een gevoel van eerlijkheid te bewerkstelligen bij ouders. Dit blijkt namelijk essentieel voor de naleving van de overeenkomst en de correcte betaling van onderhoudsbijdragen. Wanbetaling is nefast voor het financiële welzijn van de ontvangende partij (ouder en kind), alsook voor de relatie tussen de betalende ouder en het kind. Tot slot zet het druk op financiële steun vanwege de staat (DAVO).
WERKPAKKET 6 – Sociaal ouderschap en gezinnen in hun diversiteit
Binnen werkpakket 6 onderzoeken we het zorg dragen voor en opvoeden van kinderen in zijn diversiteit. In hedendaagse gezinnen zijn het niet altijd alleen de juridische ouders die zorg dragen voor de kinderen. Ook andere volwassenen, bijvoorbeeld een grootouder of de nieuwe partner van een ouder, kunnen een belangrijke rol spelen in het leven en de opvoeding van een kind. Als we het hebben over wie er in de praktijk de zorg en de opvoeding van een kind opneemt, ongeacht de aan- of afwezigheid van een juridische of biologische band, spreken we over ‘sociaal ouderschap’. In dit werkpakket willen we dat concept ‘sociaal ouderschap’ in de breedte verder onder de loep nemen. Wie neemt die rol op in hedendaagse gezinnen? Wat houdt sociaal ouderschap allemaal in binnen een grote verscheidenheid aan gezinsvormen? Hoe geven zorgfiguren vorm aan sociaal ouderschap? Welke verwachtingen hebben kinderen, ouders en professionelen, bijvoorbeeld leerkrachten, ten opzichte van sociaal ouderschap? Wat is de zeggenschap van sociale ouders? In dit werkpakket gaan we op zoek naar antwoorden op die vragen.
Soms ontstaan er spanningen door het niet overeenstemmen van sociaal ouderschap, biologisch ouderschap en legaal ouderschap (wie door de wet erkend is als ouder). Sommige zorgfiguren dragen in de praktijk dan wel zorg voor de kinderen, wettelijk is hun relatie niet vastgelegd. Binnen dit werkpakket willen we nagaan welke beperkingen kinderen, ouders en professionelen ondervinden bij die mismatch en willen we op zoek gaan naar mogelijkheden om die spanningen te verkleinen. Bij dat alles plaatsen we de Vlaamse context in een breder perspectief en kijken we ook naar wat we uit andere landen kunnen leren om met de mismatch tussen sociaal en legaal ouderschap om te gaan.